Gedicht van Ingrid van der Weegen
Terwijl mijn ogen spreken
Ik aanbad hem en God,
nu spuug ik beiden uit
en lijd ik met stille woorden.
–
De nacht meng ik
met een mengsel doordrenkt
van afschuw en angst.
–
In iedere schaduw
zie ik hem, waarna ik bid
tot een God die nooit verschijnt.
–
Met spieren, inmiddels harder
dan staal, klem ik mijn
dijen samen.
–
Mijn borsten, duw ik
wanhopig terug naar af
mijn blik verstard.
–
Terwijl mijn ogen spreken
zwijgen mensen. Radeloos
verban ik zijn naam.
–
Op de tast leef ik voort
alsof hij mij nooit iets
heeft aangedaan.
–
En de aarde, die draait en draait
en draait.
—–
© Ingrid van der Weegen / 2017
Voor alle kinderen die lijden.
www.ingridvanderweegen.nl